Interview

Beitske Boonstra

PhD onderzoeker Universiteit van Utrecht en onderzoeker/consultant stedelijke ontwikkeling TNO Delft

Zelforganisatie
In Nederland denken we bij ruimtelijke ontwikkeling nog erg vanuit overheidsbeleid. Beleidsmakers bepalen waar de participatie over gaat, waardoor echter veel energie van buiten de beleidswereld wordt uitgesloten. Bij zelforganisatie gaat het om mensen die, buiten de beleidswereld om, zelf het initiatief voor ruimtelijke ontwikkeling nemen. Zelforganisatie is niet alleen voor de elite, maar vraagt wel om karakter en mensen die moed hebben en moeite willen doen. Zelforganisatie zorgt daarmee voor een meervoudig systeem: overheid en initiatiefnemers werken samen op basis van gelijkwaardigheid. Zelforganisatie is niet synoniem met een terugtredende overheid (loslaten van taken in de hoop dat een ander het overneemt), het is het regelen van een andere taakverdeling. De vraag is natuurlijk of zelforganisatie in de toekomst eerder regel of uitzondering zal zijn. En of de twee systemen gelijkwaardig naast elkaar kunnen functioneren.

De praktijk is niet geneigd tot excessen
Als mensen zelf hun omgeving kunnen inrichten en het niveau van ruimtelijke kwaliteit bepalen, zullen er niet vanzelfsprekend meer excessen ontstaan, hoewel dat wel vaak als argument wordt gebruikt. Burgers kunnen ook best conservatief zijn, of eigen ideeën hebben over ruimtelijke kwaliteit. Dit kan wel leiden tot meer discussie misschien, maar dat is alleen maar positief, dan wordt het vraagstuk van ruimtelijke kwaliteit politiek gemaakt, standpunten en belangen worden expliciet uitgesproken. Toparchitectuur kun je bovendien niet afdwingen via een welstandsbeoordeling.

Publiek of privaatrecht
In Nederland zijn we erg geneigd om in de praktijk van ruimtelijke ordening en ruimtelijke kwaliteit veel zaken publiekrechterlijk vast te leggen. Dat heeft een zekere schijnobjectiviteit tot gevolg: normen en criteria worden ingezet als absolute waarheden. We kunnen beter duidelijk zijn: ruimtelijke kwaliteit is vaak iets heel subjectiefs, afwegingen zijn subjectief; je kunt wel de overwegingen waarop die afwegingen gebaseerd zijn, transparant en open maken.
Waarom zou je de stad niet ook kunnen bouwen vanuit het private belang? Ook een eigenaar heeft belang bij een goede omgeving. Publiek en privaat hoeven niet haaks op elkaar te staan, we kunnen beter zoeken naar een optimum voor beiden. In sommige West-Europese landen wordt de planontwikkeling meer privaatrechterlijk gedaan, en wordt het bestemmingsplan pas gemaakt na verkoop van de kavel.

Business Improvement District (BID) / BedrijvenInvesteringsZone (BIZ)

In een Business Improvement District (BID) sluiten ondernemers een contract met de overheid waarin ieders prestaties zijn aangegeven. Het principe is: de overheid garandeert een basisniveau van zorg voor de omgeving (meetbaar in de zin van reiniging, onderhoud, veiligheid). De BID-manager, aangesteld door de ondernemers, controleert of de overheid haar taak naar behoren uitvoert. De ondernemers investeren zelf in eventueel gewenste hogere kwaliteit, waarvoor specifiek belasting kan worden geheven. De betalers hebben via stemrecht directe invloed op de besteding van het geld, onder andere ook voor ruimtelijke kwaliteit. Het BID stelt een vijfjaarlijks beheerprogramma op; om de vijf jaar wordt gestemd over voortzetting van het BID. Bij een BID blijft de gemeente verantwoordelijk voor de afgifte van vergunningen.
Een BID is hoofdzakelijk gericht op beheer, maar wordt soms opgeschaald naar vernieuwing. Een BID kan bijvoorbeeld een beeldkwaliteitplan laten opstellen, met als doel dat de gemeente dit overneemt als beoordelingskader voor het afgeven van vergunningen.
Naar dit model is in Nederland de experimenteerwet BedrijvenInvesteringsZones opgericht (BIZ). In Nederland ligt de drempel hoog (70 procent van de ondernemers moet ermee instemmen) en de rol van de overheid is groter – er is altijd sprake van cofinanciering. Bovendien worden in Nederland de activiteiten van een BID heel erg ingekaderd (onze kaders zijn gebaseerd op de praktijk in Engeland, die zich echter binnen veel ruimere kaders heeft ontwikkeld).

Woonwijken
Het idee van een BID komt ook voor in woonwijken. In de Verenigde Staten, waar het idee van de BID vandaan komt, bestaat bijvoorbeeld ook het Community Improvement District, opgericht door vastgoedeigenaren in een bepaalde buurt. In Nederland hebben we de Vereniging van Eigenaren, nu op pandniveau, maar waarom zou je dat niet op buurtniveau kunnen doen?

Rol van de overheid
Belangrijk: de overheid moet het basisniveau aanbieden en door middel van een vergunningenstelsel kunnen voorkomen dat kwaliteit onder dit basisniveau zakt. Het basisniveau kan gedifferentieerd zijn naar gebieden en het moet realistisch zijn: een gemeente moet het kunnen waarmaken. Alles boven het basisniveau zou zelforganisatie kunnen zijn. De overheid moet accepteren dat sommige gebieden geen zelforganisatie en dus geen hoger kwaliteitsniveau zullen bezitten.
Het basisniveau staat los van de ambities. Ambities zijn een ander verhaal; die bevatten de doelen, de wensen, wat de gemeente zou willen. Daarvoor kunnen coalities gezocht worden en moet de gemeente onderhandelen.
Zelforganisatie: als die niet strijdig is met de ambities van de gemeente en niet ten koste gaat van het basisniveau, moet zelforganisatie tot de mogelijkheden behoren en heeft de gemeente geen reden haar tegen te houden. Burgers kunnen zich ook zelf inzetten voor de verbetering van hun buurt. Het is niet altijd de verantwoordelijkheid van de gemeente om vast te leggen hoe het huis van de buren eruit ziet. Zo zou het zelfs kunnen gebeuren dat bewoners een eigen welstandscommissie oprichten in hun buurt. De gemeente kan dat door middel van de vergunninguitgifte formaliseren.

Advies
In principe is ruimtelijke kwaliteit een subjectief iets wat mensen ook heel goed zelf kunnen bepalen. In de voorbeelden van zelforganisatie die Boonstra heeft bestudeerd, zitten wel vaak mensen met kennis van ruimtelijke kwaliteit ‘in de groep’.
Welke adviezen en welke kennis op welk moment in het proces nodig zijn, is altijd heel specifiek en contextgevoelig. Je moet oppassen dat kennis geen speelbal wordt van belangen. Vaak zien we een steekspel met onderzoeksrapporten waarin ‘objectieve feiten’ worden ingezet om een subjectief doel te bereiken. Een andere manier van werken is bijvoorbeeld om samen met de betrokkenen te bepalen wat de specifieke waarden zijn voor een bepaalde locatie op een bepaald moment – zonder daarbij van objectief of subjectief te spreken.

Tot slot
Het ‘gevoel voor welstand’ zit in onze maatschappij en dat is een geruststellend idee.

 

december 2012