Blog

“Knip” in Omgevingswet frustreert kwaliteit

Het kabinet stelt ingrijpende wijzigingen voor in de Omgevingswet. Die betekenen een fors risico voor het hoofddoel van de wet, namelijk het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Die conclusie trekt de Federatie Ruimtelijke Kwaliteit na bestudering van de zogenaamde Invoeringswet, die kort na de jaarwisseling door de Tweede Kamer behandeld zal worden.

door Flip ten Cate

De Omgevingswet wordt in 2021 van kracht; gemeenten krijgen tot 2029 de tijd om hun lokale beleidsinstrumentarium geheel aan de wet aan te passen. Erfgoedverordeningen en welstandsnota’s verdwijnen: ze worden opgenomen in het gemeentelijke omgevingsplan. De Invoeringswet regelt onder meer een geleidelijke overgang van het huidige sectorale stelsel naar het nieuwe integrale stelsel.

Daar is niets mis mee. Wanneer alle aspecten die een rol (kunnen) spelen bij een investering in de fysieke leefomgeving worden meegewogen, kan optimale omgevingskwaliteit ontstaan. De belangen van omwonenden, van het milieu en duurzaamheid, van ruimtelijke kwaliteit, maar ook thema’s als sociale veiligheid, leefbaarheid en bereikbaarheid kunnen een rol spelen. Doordat de Omgevingswet veel nadruk legt op integrale planvorming en afweging van alle belangen, zijn de voorwaarden aanwezig om met goed ontwerp ook een goede omgevingskwaliteit tot stand te brengen.

Exit hoofddoel van de wet
Maar de Invoeringswet breekt met die integrale afweging. De vergunning voor het tot stand brengen van een bouwwerk wordt in dit wetsvoorstel in onderdelen opgeknipt. Een initiatiefnemer kan eerst een vergunning aanvragen voor het voldoen aan de bouwtechnische eisen. Die vergunning kan niet geweigerd worden, als aan de eisen wordt voldaan. Pas als hij de technische bouwvergunning op zak heeft, vraagt de indiener vergunning aan voor de ruimtelijke kwaliteitseisen.
Een gemeente die in zijn omgevingsplan open normen heeft opgenomen, om een optimale afweging tussen de verschillende belangen te bereiken en om te bevorderen dat een private investering de hele gemeenschap ten goede komt, heeft nu het nakijken: als de wenselijke integrale omgevingskwaliteit te maken heeft met schoonheid, met erfgoed, met duurzaamheid, met klimaatambities, dan kan dat niet zonder gevolgen blijven voor de toegepaste materialen, installaties en daarmee voor de bouwtechniek. Omdat de technische vergunning al is verleend heeft een gemeente nog maar twee opties: geen vergunning voor de ruimtelijke aspecten, of het inslikken van de kwaliteitswensen. Een aanpassing van het plan in het belang van een ‘goede omgevingskwaliteit’ is in dat stadium niet meer mogelijk. Exit hoofddoel van de wet!

Ondoordringbaar regelwoud
De ‘knip’ in de bouwvergunning wordt, volgens minister Ollongren van Binnenlandse Zaken, door de meeste partijen toegejuicht, omdat zij verwachten dat er daardoor minder vergunningen nodig zijn: soms zal alleen een bouwtechnische vergunning nodig zijn, en geen ruimtelijke. Soms vice versa.

Ja, dat haal je de koekoek. Wie voor iedere sectorale wens regels vaststelt, zal niet altijd al die regels hoeven toepassen: ‘deregulering!’ Maar in een overigens ondoordringbaar regelwoud. De onwaarschijnlijk versnipperde regelgeving die de afgelopen jaren met dit soort redeneringen is ontstaan verhinderde nu juist een integrale afweging en een optimale omgevingskwaliteit: juist daaróm is de Omgevingswet bedacht.

De Federatie heeft in een brief aan de Tweede Kamerleden gevraagd om terug te keren op het pad van integrale afweging. En er is in die brief nog een aantal harde noten gekraakt.

Het is opmerkelijk dat de Omgevingswet die tot doel heeft een veilige en gezonde leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit te bevorderen, in de wet zelf en in de onderliggende regels alleen veiligheid en gezondheid als rijkstaak worden beschouwd. De verantwoordelijkheid voor een goede omgevingskwaliteit is geheel bij de gemeenten gelegd. Zonder één enkele specifieke eis of norm die garandeert dat gemeenten daar inderdaad werk van maken – alleen voor rijksmonumenten en werelderfgoed gelden kwaliteitsregels.

Geen wettelijke randvoorwaarden
Met de mond wordt beleden dat een meerwaardeproces in een vroeg stadium van een voorgenomen ingreep in de fysieke leefomgeving heel waardevol kan zijn in het bereiken van een goede omgevingskwaliteit met draagvlak onder de bevolking. Zo’n proces wordt echter volstrekt niet uitgewerkt of bevorderd, ondanks een door de Kamer aangenomen motie op dit punt. Integendeel: wettelijke randvoorwaarden aan een proces dat garandeert dat initiatiefnemers en omwonenden serieus genomen worden ontbreken. Onafhankelijke advisering, transparantie, openbaarheid, vakmanschap, betrokkenheid, oog voor het publiek belang: er wordt geen enkele eis aan gesteld! – opnieuw met uitzondering van de advisering over rijksmonumenten.

Voor een omgevingsvergunning is straks een advies gewenst van deskundigen (welstand, erfgoed, GGD, MER, brandweer etc), de initiatiefnemer moet daarnaast de omwonenden raadplegen en zo mogelijk hun belangen in zijn plan verwerken, en in een aantal gevallen moet ook de gemeenteraad nog een advies geven over de vraag of het initiatief niet in strijd is met het algemeen belang. Wanneer deze drie adviestrajecten niet gecombineerd worden in een transparant en openbaar proces, dan is het resultaat een grote frustratie bij alle partijen. Dan krijgen omwonenden te horen dat hun moeizaam bevochten voorstellen in strijd zijn met afspraken op een hoger schaalniveau of met eisen van de brandweer.

Onbegrijpelijk
Een initiatiefnemer zal, als meest belanghebbende partij met de grootste risico’s, alles in het werk stellen om zijn risico’s te minimaliseren. Hij zal wellicht trachten de bezwaren van omwonenden weg te nemen door ze ofwel in zijn plan te honoreren, ofwel door druk uit te oefenen om de bezwaren ingeslikt te krijgen. Hij zal de afwegingsruimte die het college heeft willen beïnvloeden door druk op de verantwoordelijke wethouder. Hij zal wellicht adviezen inkopen bij deskundigen die bereid zijn om een positief advies af te geven. Het is om al deze redenen onbegrijpelijk dat het rijk geen harde voorwaarden of iets minder harde stimulansen opneemt die garanties bieden aan een serieuze bevordering van omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld in de vorm van een verplicht openbaar meerwaardeproces.

Lees hier het volledige commentaar in een brief aan de Tweede Kamer