Blog

Joost Schrijnen: wie stuurt mooi?

Harlingen, 13 december 2015. Column, uitgesproken tijdens het vierde Mooiwaartscafé aan de haven van Harlingen.

Laten we eens terug kijken. Na de Tweede Wereldoorlog zorgden de instituties voor ons landschap en de stad. Een Waterschap, waar we voor betaalden, beheerde de dijken en de wateren, en verbeterde ze met geld van de Staat. De landbouwers beheerden het landschap en produceerden ons voedsel. Het stads of dorpsbestuur accommodeerde onze vraag naar vastgoed en vernieuwde met daaruit voortkomende middelen en algemene inkomsten de openbare ruimte, realiseerde voorzieningen. Instituties als Rijkswaterstaat, Provinciale Waterstaat, Dienst Landelijk Gebied en vele andere zorgden voor de ruimtelijke inrichting. Woningcorporaties realiseerden woningen. Sommige van die instituties bestaan nog, anderen zijn opgeheven. Maar zij allen koesterden in hun taakopvatting kwalitatieve waarden en normen. Veelal door vakmatig gedreven disciplines beheert. In die tevreden samenleving kwamen de taken voort uit algemene functionele behoeften en andere kwesties zoals woningvraag, droge voeten, verkeer enzovoort. En de esthetiek was daar onderdeel van.

De aanpak hield gelijke trend met onze toenemende welvaart en geluk.

Soms was er ook de collectieve trots, die uitsteeg boven de lokale of regionale aanpak, en die zich organiseerde rondom de drooglegging van de Zuiderzee naar het IJsselmeer, nu 100 jaar geleden en de Deltawerken nu 50 jaar geleden. Trots, en collectieve waarden – het ging zelfs zover dat we onze sociaal culturele opvattingen over de samenleving in de Volkswoningbouw of in de cohorten landbouwers die nieuwe gebieden mochten bewerken regelden volgens vooraf bepaalde “gewenste” maatschappelijke patronen.

Aan dat alles is een einde gekomen.

Onze welvaart is zo hard gegroeid, dat we in de daarop volgende periode onze mobiliteit zagen groeien, ons ruimtebeslag per inwoner, onze gezondheid, levensverwachting, opleidingsniveau. Allemaal hebben we dat zien stijgen.

Tegelijk met al deze zegeningen sloop de individualisering binnen en vroegen we ons collectief af of de via de financiën van de Staat georganiseerde collectiviteit ons niet beroofde van onze eigen ruimte om te kunnen zijn wie we zouden willen zijn. De metropoolvorming en de globalisering doen hun intrede.

Vervolgens bepaalde een enorme oneindige informatiestroom mede de dynamiek van ons leven. En loopt het platteland leeg. De netwerksamenleving presenteert zich. De agrarische productie is vrijgemaakt voor de wereldmarkt, pret en plezier is ons deel in een gehaaste samenleving, waarin collectiever gestuurde waarden niet meer opgelegd kunnen worden. Met het afschaffen van de instituties die die waarden verinnerlijkten en daarmee vertegenwoordigden, met het minimaliseren van de politieke partijen en geloofsgemeenschappen, is aan de orde de vraag waaraan het individu nog waarde ontleent.

Waarde wordt niet meer gecreëerd vanuit hiërarchische of andere geïnstitutionaliseerde gremia, maar moet opnieuw worden uitgevonden vanuit een geïndividualiseerde samenleving. En dat is lastig. De overheid neemt er liever afstand van en laat het over aan de participerende burger, die daar al dan niet zin in heeft zoals het Sociaal Cultureel Planbureau onlangs vaststelde.

In de tijd waarin we nu beland zijn ontstaan vervolgens grote nieuwe uitdagingen die geheel nieuwe vragen stellen aan ons collectief ruimtelijk en sociaal maatschappelijk domein: de energietransitie, de nul-emissie landbouw, de circulaire economie, de opvang van vluchtelingen, de solidariteit tussen noord en zuid in Europa, de transitie naar een nieuwe mobiliteit, de verbetering van de biodiversiteit enzovoort. En dat alles in onze hyper geïnformeerde samenleving.

De grote vraag naar wat in die transities omgevingskwaliteit in de toekomst nog is, is aan de orde.

En waar zit nog een stuur?

De melkquota zijn afgeschaft en de volgende dag hebben we teveel mest van teveel koeien, en moet er weer worden ingegrepen. Of de privatisering van de Nederlandse spoorwegen zorgt er voor dat de afstanden per OV in Nederland langer zijn geworden in tijd. Of we moeten windmolens plaatsen, maar weten niet hoe we daarin de regionale inpassing moeten verdisconteren. Of de bestrijding van de gevolgen van bodemdaling wordt gezien als een regionaal vraagstuk in plaats van als een collectief vraagstuk wat ons land genereus ondersteunt. Enzovoort.

Ons landschap en onze steden zijn de vrucht of resultante van een enorme economische en overlevingsdrive die alles gevormd heeft tot wat het nu is. Met veel ups en downs. En dat kan je nalezen als je naar Noord Nederland kijkt in “de Wadden” van Matijs Deen of de “Graanrepubliek” van Frank Westerman.

De verbinding die er mentaal is, is die van de nuttigheid, waarbij de esthetiek en schoonheid primair daarin verscholen ligt. Soms hebben we die esthetiek versterkt en losgemaakt en daarna “recreatief” of voornaam gemaakt en een grotere waarde laten ontstaan.

Daardoor hebben we betekenis een andere duiding gegeven. Gebouwen en landschap zijn de expressie van onze cultuur van het maken en door hun tussenkomst begrijpen we een beetje onze plaats in de geschiedenis. Soms is zichtbaar trots ontstaan, en mentaal eigenaarschap ergens in de collectiviteit van ons gezamenlijk bewustzijn. Daarin ontstaat cultuur. Schoonheid collectiviserend die oorspronkelijk vooral functioneel was, en naar een algemenere orde wordt verplaatst die het van iedereen maakt. Vervolgens willen we die kwaliteit vasthouden.

Maar alleen gaan voor behoud leidt vervolgens tot enorme conflicten. Dat zien we in van alles. Er zijn allerlei aanslagen op onze status quo. Zoals de vluchtelingen, de stedelijke krimp, de leegte van het IJsselmeer enzovoort. De spannende vraag bij dit alles is of we met die nieuwe opgaven een verbinding willen en kunnen aangaan. Verbinding met de regio, met die grote transities. En ze daarin naar onze hand kunnen zetten. Ze onderdeel kunnen laten worden van onze historie.

In het boek “Four in Moai Fryslân- Zes jaar team Ruimtelijke Kwaliteit”, dat vandaag wordt gepresenteerd over de Friese praktijk van welstand en kwaliteitsbeheer staan een paar hoopvolle voorbeelden. Een heel mooi voorbeeld is het begeleiden van planvorming voor het agrarisch vastgoed, bij particulieren thuis, waarbij de kosten daarvan in mindering worden gebracht op de leges. Er lijkt een vrijplaats te zijn gecreëerd voor kwaliteit in de bureaucratie, die vervolgens weer verbonden wordt met het formele vergunningverleningsproces.

Ongelooflijk belangrijk is ook dat de leiding en het bestuur en de politici dit soort processen ruimte geven en steunen. Dat het niet primair een onderdeel is van polemiek, maar van aandacht en zorg. Of zoals in de inleiding staat “met belangstelling en kennis en kunde en met het in gesprek gaan”.

Daarmee zijn natuurlijk niet alle vragen beantwoord en alle vraagstukken opgelost, en blijft de kernvraag aan de orde hoe we een verbinding met die grote kwesties in onze ruimte aangaan die proactief is.

Een voorbeeld.

Deze zomer fietste ik een rondje IJsselmeer. Ik had mij op de afsluitdijk verheugd, maar het was een bittere teleurstelling om na de saaie Wieringermeer 32 km langs de snelweg te moeten fietsen en in Friesland aangekomen achter de dijk te moeten blijven. Het lijkt me essentieel dat je je door het landschap moet kunnen bewegen om je er verbonden mee te voelen, dus ook buiten de dijk, in het Wad. Je wilt je niet afgesloten of afgesneden weten van grote delen van het landschap. Zo moet de nieuwe energieopgave ook weer een onderdeel worden van ons leven als een positieve bewuste ervaring met een nieuwe esthetiek.

Er komen veel nieuwe opgaven aan. We moeten op zoek naar een nieuwe kwaliteit in het landelijk gebied, een nieuwe centraliteit om de leefbaarheid te behouden. Naar ruimte voor wind-, zon-, bodem-, waterenergie, grootschalig, maar toch verbonden, en dan spreekt aanraakbaarheid en schoonheid een grote rol.

En we moeten een vrije ruimte creëren om dat te bespreken in plaats van het alleen top down in te passen. Kortom open gedeelde vensters op de toekomst, met een gedragen verhaal over de regionale betekenis en de geschiedenis.

Ik dank U.

Joost Schrijnen, voorzitter O-team